
Jurisprudentie
BG5031
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-11-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers210011 \ CV EXPL 08-1009
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2008-11-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers210011 \ CV EXPL 08-1009
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Was het de werkgever, na een rechtmatige opzegging door de werknemer, toegestaan minuren van een werknemer terug te vorderen bij einde dienstverband?
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 210011 CV EXPL 08-1009
Vonnis van de kantonrechter te Venlo d.d. 19 november 2008
in de zaak van:
[eiser], wonende te [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. C. de Jong,
tegen:
1. de maatschap [gedaagde], gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
2. [gedaagde], wonende te [adres],
3. [gedaagde], wonende te [adres],
gedaagden,
gemachtigde: mr. E.H.J. van Gerven.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van het geding blijkt uit het volgende:
- de inleidende dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, houdende een vermeerdering van eis;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Na conclusiewisseling is de zaak op vonnis gesteld, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1. Eiser is van 17 januari 1995 tot 30 april 2007 bij gedaagde sub 1 in dienst geweest, laatstelijk in de functie van teeltmedewerker A. Op de overeenkomst was de CAO van Glastuinbouw van toepassing.
2.2. Bij het einde van het dienstverband was sprake van 113 minuren; door gedaagden betaalde, maar door eiser niet gewerkte uren.
2.3. Eiser heeft recht op uitbetaling van 40,99, opgebouwde maar niet genoten, vakantie-uren.
2.4. Gedaagden zijn op enig moment de teelt gaan belichten waardoor de (extreme) pieken en (extreme) dalen in het werkaanbod zijn verminderd.
3. De vordering en de stellingen van eiser
3.1. Eiser vordert na vermeerdering van eis bij repliek, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden te veroordelen om aan eiser te betalen:
a. een bedrag van EUR 1.359,39 bruto ter zake van ten onrechte ingehouden minuren;
b. een bedrag van EUR 493,11 bruto wegens opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren;
c. de wettelijke verhoging ad 50% conform artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek over de bedragen onder a en b;
d. de wettelijke rente over de onder a, b en c gevorderde bedragen vanaf de eerste dag van het verzuim tot de dag der algehele voldoening;
e. de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad EUR 535,50;
f. de kosten van de procedure.
3.2. Als grondslag voor zijn vordering stelt eiser – samengevat en voor zover van belang – het navolgende.
Gedaagden zijn ten onrechte overgegaan tot inhouding van 113 minuren op de eindafrekening van eiser. De minuren zijn ontstaan doordat gedaagden binnen hun organisatie onvoldoende werk voor handen hadden om hun personeel het overeengekomen aantal uren te laten werken. Dit is, conform artikel 7:628 BW, een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen en eiser heeft daarom, gedurende die 113 uren, recht gehad op doorbetaling van zijn loon.
3.3. De 113 minuren zijn niet ontstaan door de tussen partijen overeengekomen tijdelijke vermindering van arbeidsduur. Eiser is van veertig uur per week teruggegaan naar vierendertig uur per week. Er is geen sprake van ouderschapsverlof, nu partijen dit niet zijn overeengekomen, hetgeen ook wel blijkt uit het feit dat de pensioenopbouw naar rato is afgenomen. In geval van ouderschapsverlof zou de opbouw van pensioen gelijk blijven.
3.4. Na het verstrijken van de overeengekomen periode van vermindering van arbeidsduur heeft eiser besloten geen aanspraak te maken op de oude arbeidsduur. Gedaagden hebben hiertegen niet geprotesteerd.
3.5. In januari 2007 hebben gedaagden eiser verzocht om weer veertig uur per week te gaan werken of om minder te gaan werken. Eiser heeft daarop aangegeven niet op dit verzoek in te willen gaan. Gedaagden zijn hier niet meer op teruggekomen.
3.6. Vanaf 2001 was binnen het bedrijf van gedaagden bekend dat het personeel de minuren niet volledig in het lopende jaar kon corrigeren. Het aantal minuren liep hierdoor op, hetgeen herhaaldelijk bij gedaagden is aangekaart. Desondanks werd door gedaagden een nieuwe full-time kracht in dienst genomen. Het moet voor gedaagden voorzienbaar zijn geweest dat eiser 2007 wederom met minuren zou afronden.
3.7. Er is bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst geen sprake geweest van slecht werknemerschap. Eiser heeft met inachtneming van de geldende opzegtermijn opgezegd tegen 1 mei 2007. Het is als werknemer een goed recht om te allen tijde op te kunnen zeggen. Van eiser kan niet verwacht worden dat hij rekening zou houden met de aan het werk inherente perioden van relatieve drukte en perioden van relatieve rust.
3.8. Voor de overige stellingen van eiser wordt verwezen naar de inleidende dagvaarding met producties en de conclusie van repliek. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
4. Het verweer van gedaagden
4.1. Gedaagden hebben verweer gevoerd hetgeen – samengevat en voor zover van belang – het volgende inhoudt.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is met ingang van 1 januari 2005, op verzoek van eiser, gewijzigd. De arbeidsduur werd van veertig uur per week teruggebracht naar vierendertig uur per week, nu eiser ouderschapsverlof wilde opnemen. De wijziging zou duren tot en met 31 augustus 2006 en was derhalve van tijdelijke aard. Partijen hebben na 31 augustus 2006 stilzwijgend de verminderde arbeidsduur gestand gedaan en uitgevoerd. In januari 2007 hebben gedaagden eiser laten weten alsnog uitvoering te willen geven aan de tussen partijen gesloten overeenkomst van 18 februari 2005. Eiser wilde hier echter niet aan meewerken.
4.2. De aard van de werkzaamheden binnen het bedrijf van gedaagden brengt met zich mee dat het in de zomermaanden druk is en het in de wintermaanden een stuk rustiger is. Dit is een jaarlijks terugkerend patroon binnen het bedrijf van gedaagden. Hier geldt de methodiek dat plusuren die door een medewerker worden opgebouwd in de drukke zomermaanden worden gecompenseerd met de minuren die ontstaan gedurende de rustigere winterperiode. Gedurende de twaalf jaren dat eiser bij gedaagden werkzaam is geweest heeft eiser nimmer tegen deze methodiek bezwaar gemaakt.
4.3. Met andere medewerkers zijn er nooit problemen geweest over de plus- en minurensystematiek. Voor de meeste medewerkers was het gewoon mogelijk de minuren volledig in het lopende jaar aan te zuiveren. Het doorlopend negatief saldo van eiser is mede veroorzaakt door de wens van eiser om minder te gaan werken per 1 januari 2005. Eiser werkte vier dagen van achteneenhalf uur, waardoor het minder eenvoudig was gedurende die vier dagen plusuren op te bouwen. Dat het minurensaldo is ontstaan door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van gedaagden behoort te komen is derhalve onjuist.
4.4. Eiser heeft met zijn opzegging met voorbedachten rade gehandeld, nu eiser wist dat er vanaf juni 2007 een zeer drukke periode zou aanbreken, waarmee alle gelegenheid zou ontstaan om een eventueel minurensaldo zou kunnen worden aangezuiverd. Nu eiser bezig was met solliciteren en wellicht al een concreet uitzicht had op een andere baan, had eiser kunnen weten dat hij zijn minurensaldo niet aangezuiverd zou krijgen.
4.5. Gedaagden hebben met ingang van 1 september 2007 een nieuwe full-time kracht in dienst genomen omdat kort na elkaar een medewerker met een contract van tweeëndertig uur en een medewerker met een contract van vierentwintig uur hun baan hadden opgezegd.
4.6. Voor de overige stellingen van gedaagden wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en dupliek. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
5. Het oordeel van de kantonrechter
5.1. Vóór alles dient vastgesteld te worden dat het een werknemer te allen tijde vrij staat om, met inachtneming van de opzegtermijn, ontslag te nemen. Dit kan hij ook doen zonder de opzegtermijn in acht te nemen, zij het dat hij dan het risico van schadeplichtigheid loopt.
5.2. Voorts is het aan de werkgever om gedurende de arbeidsuren voor arbeid te zorgen. Eiser wijst er terecht op dat de oorzaak, die hier ligt in de aard van het tuinbouwbedrijf, in redelijkheid voor risico van de werkgever behoort te komen. In dat geval heeft de werknemer recht op betaling van het overeengekomen loon gedurende de wel overeengekomen doch niet gewerkte uren (artikel 7:628 lid 1 BW). In zoverre kan geconcludeerd worden dat eiser recht heeft op, overeengekomen doch niet gewerkte uren, loon over de zogenaamde minuren.
5.3. De tegenhanger van de minuren zijn plusuren (overuren). Hierover kan betaling, dan wel een tijd voor tijdregeling gelden. Bij deze laatste regeling geldt dat de werknemer een extra gewerkt uur op een later moment als vrije tijd kan opnemen. Compensatie van onbetaalde plusuren met wel betaalde minuren ligt dan ook voor de hand.
5.4. Vooral bij een langer durend dienstverband mag het er dan ook voor gehouden worden dat de compensatie van plus- met minuren op nul uitkomt, zeker als deze regeling langere tijd naar algehele tevredenheid functioneert.
5.5. Uit het voorgaande volgt dan ook dat een werkgever, behoudens andersluidende afspraken of regelingen, nimmer minuren in geld van een werknemer kan terugvorderen. Immers, ofwel er staan onbetaalde plusuren tegenover, ofwel het komt voor rekening en risico van de werkgever dat hij voor de werknemer voor die minuren geen werk had. De werknemer heeft dan immers toch recht op zijn loon, nu hij wel gedurende de uren van zijn dienstverband beschikbaar is geweest.
5.6. Gelet op het voorgaande zal de vordering ten aanzien van de ten onrechte ingehouden minuren worden toegewezen. De vordering zal worden toegewezen tot het in de dagvaarding gevorderde bedrag, nu gedurende de procedure niet is komen vast te staan dat de erkende vordering van opgebouwde, doch niet genoten vakantie-uren inmiddels door gedaagden zijn voldaan en de vermeerdering van eis met deze betaling zou samenvallen.
5.7. De vordering ten aanzien van de opgebouwde, doch niet genoten vakantie-uren zal, nu deze vordering door gedaagden is erkend, eveneens worden toegewezen tot het in de dagvaarding gevorderde bedrag. Nu betaling van dit erkende deel van de totale vordering niet vaststaat zal worden bepaald dat alle door gedaagden aantoonbaar gedane betalingen in mindering dienen te strekken op de veroordelingen.
5.8. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke verhoging overweegt de kantonrechter het volgende.
Nu partijen verdeeld waren over het wel of niet ten onrechte zijn van de door gedaagden toegepaste verrekening en gedaagden op die grond niet bereid waren tot betaling over te gaan, komt het de kantonrechter billijk voor de gevorderde wettelijke verhoging over het bedrag van EUR 1.203,45 bruto vast te stellen op 10%.
Gedaagden erkennen daarnaast bij de eindafrekening verzuimd te hebben de opgebouwde, doch niet genoten vakantie-uren te hebben uitgekeerd. De wettelijke verhoging wegens vertraging over de som van EUR 493,11 bruto zal dan ook worden vastgesteld op 50%.
5.9. De wettelijke rente zal als gevorderd worden toegewezen.
5.10. De buitengerechtelijke werkzaamheden zijn naar het oordeel van de kantonrechter in afdoende mate door eiser aangetoond. Wel zullen de gevorderde buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het rapport Voor-werk II van de NVvR worden vastgesteld op EUR 357,00.
5.11. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5.12. De kantonrechter zal vonnis wijzen als hierna te melden.
6. De beslissing
De kantonrechter.
6.1. Veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, om
a. aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het ten onrechte wegens minuren ingehouden bedrag van EUR 1.203,45 bruto;
b. aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting en deugdelijk gespecificeerd te betalen de opgebouwde, doch niet genoten vakantie-uren ten bedrage van EUR 493,11 bruto;
c. aan eiser te betalen de wettelijke verhoging over de veroordeling onder a., ten deze vastgesteld op 10%;
d. aan eiser te betalen de wettelijke verhoging over de veroordeling onder b., ten deze vastgesteld op 50%;
e. aan eiser te betalen de wettelijke rente over de veroordelingen onder a, b, c en d vanaf de eerste dag van het verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
f. te betalen rechtstreeks aan de gemachtigde van eiser de buitengerechtelijke incassokosten, ten deze vastgesteld op EUR 357,00;
6.2. Veroordeelt gedaagden voorts hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiser gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van EUR 586,44, waarvan EUR 300,00 als salaris voor de gemachtigde.
6.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6.4. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 19 november 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.